12 November 1898.
311
waar men haar ter sprake bracht, algemeen gebillijkt. De
vraag werd daar echter gesteld, of de toeneming der vele
diensten, die van dezen ambtenaar worden gevorderd, het
hem niet nagenoeg onmogelijk maakt in voldoende mate te
waken tegen overtreding van de belastingverordening op de
honden.
Zeer stellig toch wist men in die afdeeling, dat die belas
ting veelvuldig wordt ontdoken, immers dat gedurende
geruimen tijd honden worden gehouden, die in de termen
der verordening vallen, doch waarvoor geene aangifte gedaan
en geene belasting betaald wordt.
vignr. 71. Naar aanleiding van de onbestemde mededeelingen in de
Hooidst. i an. 8. inemorje van toelichting, betreffende de regeling der jaarwed
den van den commissaris en den inspecteur van politie, werd
in eene der afdeelingen de wenschelijklieid betoogd om in
de memorie van toelichting dergelijke mededeelingen volledig
te maken door de vermelding daarbij van het desbetreffend
raadsbesluit.
Voignr. 73. In eene afdeeling spraken de leden algemeen als hun
Hoofdst. iart. \ïf. Wensch uit, dat aan den opzichter der beplantingen ter
erkenning zijner verdiensten eene verhooging van jaarwedde
zou worden toegekend van ƒ100,— in den vorm eener
persoonlijke toelage.
In eene andere afdeeling werd diezelfde wensch op dezelfde
motieven door de meerderheid der leden geuit.
vignr. 94. In eene der afdeelingen werd door sommige leden te
Hoofdst. hi art. kennen gegeven, dat zij met verwondering en teleurstelling
een post voor de oprichting van een abattoir op de begroo
ting hadden gemist.
De noodzakelijkheid van eene dergelijke inrichting in eene
gemeente als Breda achtten die leden niet wel betwistbaar,
terwijl naar sommiger meening, waar reeds eenige jaren
geleden gelden voor voorloopige onderzoekingen waren toe
gestaan, thans eindelijk omtrent die ook reeds elders zoo