12 November 1898.
313
waar slechts eenigszins mogelijk, in 't oog moesten worden
gehouden.
Die leden waren ook niet overtuigd van de noodzakelijk
heid om de bestrating bij het plantsoen voor de gasfabriek
uit te breiden.
Waren daar of elders keien noodig, dan kon men volstaan
met keien van mindere soortenzoodoende kon bespaard
worden èn het verschil in prijs tusschen die keien en de
duurdere waarmede de Eindstraat zou moeten worden bestraat
èn het vervoer der keien uit de Eindstraat èn eindelijk de
kosten zoowel van het opbreken als van het opnieuw bestra
ten der Eindstraat.
Deze opmerkingen bleven niet onweersproken.
Sommige leden toch konden zich zeer wel vereenigen met
het stelsel om bij uitbreiding der bestrating de nieuwe keien
van beter soort in de meer bezochte straten te leggen en
de uit die straten komende keien op minder druk bezochte
punten te verstraten.
Naar hunne meening zoude ook door eene nieuwe keibe
strating in de Eindstraat het voor de bewoners dier straat
zoo hinderlijk spatten van het water worden tegengegaan.
Hiertegen werd door eerstgenoemde leden opgemerkt, dat
dit spatten niet het gevolg was van den aard of den vorm
der keien, doch alleen van hunne slechte ligging tengevolge
waarvan, vooral in de nabijheid der tramrails, zich vele
laagten of inzinkingen vertoonen, waarin het regenwater zich
verzamelt om daaruit bij het invallen der rijtuigwielen op
te spatten.
Enkele leden wenschten dien post geheel te doen vervallen.
In eene andere afdeeling werd door een der leden de
wenschelijkheid bepleit om de Leuvenaarstraat te doen bestra
ten. Zijn de kosten om zulks in eens te doen te hoog, dan
zoude dat lid gaarne zien dat althans jaarlijks een gedeelte
onder handen genomen werd.
ofdst.in art. 6'. Een lid eener afdeeling maakte de opmerking, dat uit de
begrooting niet blijkt of het, zooals sommige leden beweren