314 12 November 1898. Iloofdst. Ill art. 6h. in de bedoeling ligt de trottoir's in de nieuwe aangelegde straten alleen zóo ver van ijzersteentegels te voorzien als er gebouwen langs die straten staan. In eene afdeeling gaven eenige leden hunne verwondering er over te kennen, dat de hierbij voorgestelde uitgave niet is toegelicht en vroegen, of de oprichting van dergelijken politiepost ook uitbreiding van het personeel der politie noodzakelijk zou maken, in welk geval zij tegen de uitgave zouden zijn. In eene andere afdeeling werd deze uitgave algemeen onnoodig hoog geacht. Al bleek daarvan uit de toelichting niets, te oordeelen naar 't geen in deze afdeeling bij de gedachtenwisseling over dezen post werd vernomen, scheen het dat burgemeester en wethouders op het oog hadden, niet een eenvoudigen wacht post voor een of twee politieagenten, maar aan het wacht lokaal wenschten te verbinden een arrestantenlokaal en eene bergplaats voor de brandspuit, die thans in de Nieuwehuizen is gestationneerd. Terwijl enkele leden zoowel arrestantenlokaal als bergplaats voor de brandspuit onnoodig achtten en van oordeel waren, dat men met eenvoudige wachthuisjes in den trant zooals men die te 's Bosch en Tilburg aantreft kon volstaan, erken den andere leden gaarne de wenschelijkheid om in dat van het politie-bureau zoo ver verwijderd gedeelte der gemeente een arrestantenlokaal te hebben, doeh konden daarentegen niet inzien welk nut of belang het had de brandspuit, waar voor een geschikt lokaal bestaat, te verplaatsen naar een in dezelfde wijk slechts eenige honderde meters verder gelegen punt. Algemeen was men van oordeel, dat men door zich tot een eenvoudigen politiepost met arrestantenlokaal te bepalen reeds eene aanzienlijke bezuiniging op dezen post kon verkrijgen. 11 Vlgnr. Idst. III Vlgnr. Ifdst. IV Hoofdst. Ill art. 61. In meer dan eene afdeeling achtte men de uitgaaf voor eene oranjerie overbodig en oordeelde men dat de gemeente op den verkeerden weg was met het aanschaffen van te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 314