26 November 1898. 353 Hoofdst. Ill art. 6d. In diezelfde afdeeling gingen ook tegen de voorgestelde vernieuwing der keibestrating in de Eindstraat stemmen op. Meerdere leden waren van oordeel, dat die keibestrating alleszins aan redelijke eischen voldoet en achtten het voor gestelde werk in strijd met de eischen der zuinigheid, die, waar slechts eenigszins mogelijk, in 't oog moesten worden gehouden. Die leden waren ook niet overtuigd van de noodzakelijk heid om de bestrating bij het plantsoen voor de gasfabriek uit te breiden. Waren daar of elders keien noodig, dan kon men volstaan met keien van mindere soortenzoodoende kon bespaard worden èn het verschil in prijs tusschen die keien en de duurdere waarmede de Eindstraat zou moeten worden bestraat, èn het vervoer der keien uit de Eindstraat èn eindelijk de kosten zoowel van het opbreken als van het opnieuw bestra ten der Eindstraat. Deze opmerkingen bleven niet onweersproken. Sommige leden toch konden zich zeer wel vereenigen met het stelsel om bij uitbreiding der bestrating de nieuwe keien van beter soort in de meer bezochte straten te leggen en de uit die straten komende keien op minder druk bezochte punten te verstraten. Naar hunne meening zoude ook door eene nieuwe keibe strating in de Eindstraat het voor de bewoners dier straat zoo hinderlijk spatten van het water worden tegengegaan. Hiertegen werd door eerstgenoemde leden opgemerkt, dat dit spatten niet het gevolg was van den aard of den vorm der keien, doch alleen van hunne slechte ligging tengevolge waarvan, vooral in de nabijheid der tramrails, zich vele laagten of inzinkingen vertoonen, waarin het regenwater zich verzamelt om daaruit bij het invallen der rijtuigwielen op te spatten. Enkele leden wenschten dien post geheel te doen vervallen. In eene andere afdeeling werd door een der leden de wenschelijkheid bepleit om de Leuvenaarstraat te doen bestra-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 353