356
26 November 1898.
van mest- en beerkarren, welke van de mestvaalt af die
straat passeeren.
De heer Teyciiiné zegt, dat bij dit voorstel dezelfde bezwaren
gelden, als door hem ten opzichte der bestrating van den
Nieuwen Haagdijk in het midden zijn gebracht. Spreker
betoogt, dat aan het onderhoud niet de noodige zorg wordt
besteed en hierin vooral de minder goede toestand van de
bestrating moet gezocht worden. Wanneer overigens, zooals
beweerd wordt, de keien slecht zijn, dan kan spreker zich
niet voorstellen, dat deze voor andere straten geschikt zouden
zijn. Het hinderlijke opspatten van water tegen de winkel
ruiten noemt spreker een gevolg van de slechte ligging der
tramlijn.
De voorzitter bestrijdt de meening van den vorigen
spreker en wijst erop, dat de keien puntig zijn en niet vlak
liggen.
De heer IngenHousz wijst op het feit, nog dezen middag
door hem waargenomen, dat de eene zijde der straat droog
was, terwijl aan de andere zijde, alwaar de tramlijn gelegen
is, waterplassen aanwezig waren. Blijkbaar is dus de slechte
bestrating oorzaak van de vele klachten.
De heer Lijdsman deelt het gevoelen van den vorigen spre
ker niet. Ook aan die zijde, waar het water oogenschijnlijk
niet aanwezig is, zal toch opspatting van vuil plaats hebben. De
bestrating bestaat uit zoogenaamde puntkeien, die geene
voldoende verzakking in den grond hebben. De meening
van den heer Teychiné, dat de uitkomende keien niet goed
zouden zijn in andere straten, waar een minder druk verkeer
is, kan spreker niet onderschrijven.
Het komt den heer Van Dam voor, dat de opgegeven redenen
van burgemeester en wethouders deze belangrijke uitgaaf
niet wettigen. Wanneer men let op den Iinancieelen toestand
der gemeente en daarbij overwogen wordt, dat bij dit hoofd-