26 November 1898. 357 stuk de zuinigheid kan betracht worden, dan had spreker liever gezien, dat de voorgestelde bestrating 2 a 3 jaar werd uitgesteld. Waar meermalen geklaagd wordt over slecht onderhoud, is spreker de meening toegedaan, dat ook hieraan de minder goede toestand is toe te schrijven. Het feit, dat de straat aan de eene zijde niet spat, bewijst, dat de klachten niet gegrond kunnen zijn op de aanwezigheid van slechte keien, maar op de kuilen, welke door herhaalde opbreking van de tramlijn en slechte herbestrating verkregen worden. Het argument, dat de keien niet deugen, acht spreker slecht gekozen. Daarmede veroordeelt men de handelwijze van het bestuur, dat die keien indertijd deed aankoopen. In ieder geval vindt spreker de uitgaaf, om in dit jaar reeds de ver nieuwing te doen geschieden, niet absoluut noodzakelijk. De voorzitter zegt, dat voor den aankoop dier keien noch de gemeente-architect, nóch iemand der leden van het dagelijkseh bestuur aansprakelijk kan worden gesteld. Spreker meent, dat de bestrating van de Eindstraat reeds meer dan 40 jaar geleden heeft plaats gehad. Dan is dit juist een bewijs voor de soliditeit der keien, doet de heer Van Dam opmerken. De voorzitter antwoordt hierop, dat vóór 40 jaren de bevolking der gemeente slechts 12 000 zielen telde en thans ruim 26 000 bedraagt. Ook het verkeer is tegenwoordig veel grooter dan vroeger. De heer Heijlafrts vreest, dat eene bestrating met vlakke keien veelvuldig zal aanleiding geven tot het vallen van paarden, evenals in de Ridderstraat herhaaldelijk voorkomt. De heer Rombouts meent, dat als vaststaande mag worden aangenomen, dat, wanneer de middelen dit toelieten, alle niet-geplaveide wegen in de gemeente zouden worden ver vangen door keibestrating. Om dat uit te voeren, zou echter een kapitaal benoodigd zijn van minstens 200 000,Eene

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 357