358 26 November 1898. zoodanige uitgaaf in eens achten burgemeester en wethouders veel te hoog, doch dit neemt niet weg, dat toch getracht moet worden om langzamerhand daartoe te geraken. De nieuwe soort keien, welke men wenscht te bezigen, zijn eerst in de laatste jaren bekend geworden en hunne deugdelijkheid is proefondervindelijk bewezen. Waar nu de middelen ontbre ken, ligt het voor de hand, dat die straten, waar een druk winkelverkeer is en smalle trottoirs aanwezig zijn, het eerst voor vernieuwing in aanmerking behoorén te komen en jaarlijks eene uitgaaf van '10 000, a ƒ15 000,voor het beoogde doel kan besteed worden. Door de uitkomende keien elders te gebruiken, wordt de zuinigheid volkomen betracht. De heer Slechtriem wijst erop, dat sommige leden, waar sprake is van vlakke keien, zich wel eenigszins schijnen te vergissen. Eene voldoende vlakte moet aanwezig zijn aan den onderkant, heigeen met de keien in de Eindstraat niet het geval is. Het gevolg daarvan is, dat de keien de noodige draagkracht missen en gemakkelijk kantelen. De heer Teychiné zegt, dat de keien in de Eindstraat aan den onderkant bijna even vlak zijn als aan den bovenkant. Terecht is door den heer Heijlaerts opgemerkt, dat gladde keien gevaar voor het verkeer zullen veroorzaken. Spreker stelt derhalve voor dezen post te schrappen. De heer Sassen vindt het idéé van herbestrating practisch, er tevens op wijzende, dat in de Eindstraat nog eene oude bestrating wordt aangetroffen, welke, met het oog op aangren zende straten, een bepaalden misstand kan genoemd worden. Het voorstel van 'den heer Teychiné, voldoende ondersteund, wordt alsnu in stemming gebracht, doch verworpen met 14 tegen 5 stemmen. Tegen stemden de heeren Bloemarts, Slechtriem, Rees, Lijdsman, Rombouts, Van Hal, Scheltus, Van Dongen, Rei-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 358