376 26 November 1898. dat tengevolge van het besluit om weder opcenten op de personeele belasting te hellen deze post dient verhoogd te worden. Antwoord. Aangezien de begrooting reeds den raad was aangeboden eer het besluit genomen werd tot het weder heffen van opcenten op de personeele belasting, bleef het wijzigen te dien opzichte der begrooting voorbehouden tot deze zou worden vastgesteld. Eene verhooging van dezen post met f 825, wordt goedgekeurd. Alvorens tot de behandeling der inkomsten over te gaan, stelt de heer "Wttsenborg voor, om hoofdstuk VIII (onvoor ziene uitgaven) met f 4000,te verminderen. Spreker acht het niet noodzakelijk een zoo hoog bedrag, als uitgetrokken is, voor onvoorziene uitgaven te bestemmen, daarbij tevens wijzende op het geringe bedrag in 1897 uitgegeven. Bedoelde som zou kunnen benut worden voor de bestrating van een gedeelte der Leuvenaarstraat of voor vermindering van belastingen. De heer Rombouts wijst erop, dat de uitgaven, voor de Leuvenaarstraat genoteerd, in de leeningssom behooren te worden begrepen, wijl deze als buitengewone uitgaven zijn te beschouwen. De onvoorziene uitgaven zijn voor het doen van gewone uitgaven bestemd. De voorzitter betoogt de wenschelijkheid, om dezen post niet te verminderen. Reeds nu moet daaraan, ten gevolge van de genomen besluiten, eene belangrijke som ontleend worden. Bovendien kunnen geene onvoorziene uit gaven gedaan worden dan na voorafgaande machtiging van den raad. Het voorstel van den heer Witsenborg, voldoende ondersteund, wordt alsnu in stemming gebracht, doch verworpen met 10 tegen 7 stemmen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 376