408 10 December 1898. «per etmaal, dan moet worden aangeschaft een gashouder «van 7000 M3 inhoud en zal de stokerij moeten worden uit- «gebreid. De uitgaven voor uitbreiding en het aankoopen van diverse toestellen zullen beloopen ongeveer ƒ140 000, »Na deze uitbreiding zal de gasproductie tot 20 000 M3 per «etmaal kunnen stijgen.® Waar dit geconstateerd wordt, zegt spreker, en men weet (Zie verslag blz. 259), dat in 1897 het grootste verbruik per etmaal was 11 650 M3, het totaal meerder verbruik tegen het jaar te voren in het geheel 100 989 M3, en het hoogste verbruik per etmaal 600 M?» meer, dan is hierdoor het bewijs geleverd, dat de gasfabriek weldra te klein zal zijn. Daar behoeven geene meerdere deskundigen bij te pas te komen. Het maximum per etmaal behoeft dus slechts met 21 0/o te rijzen en de uitgave van 140 000,staat voor de deur. Welke som reeds noodig is, als het verbruik tot 13 000 M3 gestegen is, meldt genoemd rapport niet. Was de gemeente nu reeds in het bezit van eene fabriek met eene capaciteit van 20 000 M3, dan kwam de zaak van financieel standpunt onder een geheel ander licht. Blijft het verbruik binnen de gemeente in dezelfde mate toenemen, dan zal reeds spoedig het maximum bereikt zijn en de tijd te kort, om uit de winst, die de nieuw te scheppen verbrui kers kunnen veroorzaken, kapitaal te vormen. Wanneer die uitbreiding dus noodig zal geworden zijn, zal men staan voor eene jaarlijksche uitgave van 7 700,die grootendeels door hoofdelijken omslag zal moeten gedekt worden. Wat het kunstlicht aangaat, wijst spreker erop, dat men thans een kritieken tijd beleeft. Aan den vooravond staande, dat de bezwaren van het electrisch licht zullen opgelost worden, zal dat licht meer en meer op den voorgrond treden. In dat stadium acht spreker het gaande houden van eene zaak, die het einde van hare capaciteit nadert, eene daad van voorzichtig bestuur. Men kan hier zeggen tijd gewon nen, veel gewonnen. Gaarne zag spreker het tot een punt van overweging gemaakt, wanneer uitbreiding zal noodza kelijk geworden zijn, of niet de tijd gekomen is tot gedeel-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 408