10 December 1898.
409
telijke toepassing van het electrisch licht over te gaan. Maar
daartoe moet de gemeente de handen vrij houden.
Wil men per se buiten de gemeente leveren, dat het dan
zij van gemeente tot gemeente, want anders kan het gebeu
ren, dat in die gemeenten concurrentie ontstaat en dus de
onkosten, door deze gemeente gemaakt, doelloos worden.
Als vierde punt sprekende over de capaciteiten van de water
leiding, vestigt spreker de aandacht erop, dat, wanneer een
man als Molengraaf, professor in de geologie, zegtxdat
xzoo weinig gegevens ten dienste staan omtrent den bouw
sen de samenstelling van den ondergrond in Nederland,
xomdat de staat, die alleen zulke kostbare werken kan uit-
»voeren, tot heden geene reeks van diepboringen in onzen
xbodein heeft laten maken,alsdan gerust kan worden ver
klaard, dat geene vaste beweringen te maken zijn. Adres
o.a. aan de nu reeds plaats gehad hebbende verzandingen.
In 1897 is opgepompt 251 231 M-'! of 9,6 M3 per inwoner
of ruim 26 liter per hoofd en per dag. Nu is 100 liter per hoofd
een matig verbruik en moet dit verbruik dus nog viermaal toe
nemen, zoodat in deze nog verre van het maximum bereikt
is. Het financieel voordeel, dat de nieuwe waterverbruikers
zullen opleveren, zal al zeer luttel zijn, zoodat spreker niet
gelooft, dat de inwilliging van het verzoek ook in dit opzicht
in het belang der gemeente zijn zal.
De voorzitter zegt, dat hij zich geheel vereenigt met de
beschouwingen van den heer Rombouts en zou in het uiterste
geval ook liever met eene gemeente contracteeren dan met
eene maatschappij, die na verloop van enkele jaren niet
meer hestaan zal.
De heer Scheltus vraagt, of het niet de bedoeling is om
thans in beginsel uit te maken, of de gemeente gas en
water zal leveren buiten haar grondgebied en eerst later de
vraag te behandelen of men zich in verbinding zal stellen
met eene gemeente of eene maatschappij.
De voorzitter antwoordt hierop ontkennend.