410 10 December 1898. De heer Bi.oemarts wijst erop, dat de raad thans te beslissen heeft over de aanvrage van eene maatschappij en niet van eene gemeente. Men moge het wenschelijker achten, om met eene gemeente te contracteeren, doch daarmede komt men in deze zaak geen stap verder. Spreker zal niet in herhaling treden van hetgeen in het verslag over de uitbreiding der gasfabriek is gerelateerd, doch meent enkel erop te moeten wijzen, dat de bedenkingen, door den heer Rombouts in het midden gebracht, daarin voldoende zijn weerlegd. Eene inwilliging van het verzoek zal bovendien de gewenschte annexatie bevorderen. Wat de kwestie omtrent den waarborg der maatschappij aangaat, meent spreker dat deze eerst te pas komt bij de vaststelling der voorwaarden. Thans dient alleen beslist te worden, of door de gemeente gas en water zal worden ge leverd ten behoeve der woningen, welke gesticht zullen worden langs den nieuw aangelegden boulevard. Tegenover de door den heer Rombouts genoemde mannen van naam, die beweren, dat het niet op den weg der ge meente zou liggen, om als fabrikant op te treden, meent spreker te mogen stellen een professor Buijs, die het stelsel verdedigt en het alleszins geoorloofd acht, dat de gemeenten ook op die manier hare inkomsten trachten te versterken. De voorzitter zegt, dat nog slechts 10 jaar geleden de gasfabriek is uitgebreid, waarvoor eene leening is aange gaan van 200 000, en dat thans weer eene uitbreiding- in 't verschiet ligt. De berekeningen van den heer Rombouts acht spreker nog te voordeelig, waar deze voor amortisatie van het kapitaal slechts eene rente berekent van 2 0/0. Tengevolge van slijtage aan machinerieën is die percentage veel te gering. De heer Nelissen wijst erop, dat, toen de laatste uitbrei ding der gasfabriek gevoteerd werd, de overtuiging bestond, dat daardoor het einde niet was bereikt. Vergist spreker zich niet, dan achtte dr. Neurdenburg deze uitbreiding voor hoogstens 25 jaren voldoende. Waar uitbreiding noodzakelijk

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 410