16 Februari 1898. 49 De heer Heijlaerts is van oordeel, waar de kamer van koophandel en fabrieken over dit onderwerp hare meening heeft doen kennen, dat men zich daarbij veilig kan neerleggen. Spreker althans kan zich met dat advies zeer goed vereenigen, omdat ook bij hem de vrees bestaat dat, door opheffing der vischmarkt, de mindere man niet meer in de gelegenheid zal zijn op goedkoope wijze visch te bekomen. De heer Scheltus bestrijdt de meening van den vorigen spreker en wijst erop, dat door burgemeester en wethouders de gronden zijn aangegeven, waarop hun voorstel berust, terwijl die gronden door de kamer van koophandel niet zijn weerlegd. De vrees, dat de mindere man niet meer op goedkoope wijze visch zal kunnen koopen, is ongegrond. Zij, die den tegenwoordigen toestand hebben nagegaan, zullen dit volkomen beamen. Het is juist de wijze van verkoop, waartegen de grieven bestaan, hetgeen spreker nader in bijzonderheden uiteen zet. De oprichting eener vrije visch markt acht spreker derhalve zeer gewenscht en beter dan een slechten toestand met al de gebreke daarvan te besten digen. De heer Heijlaerts zou aan die gebreken een einde willen maken, zoo noodig door wijziging van de betrekkelijke ver ordening. De heer Scheltus zegt, dat de misbruiken, welke er aan de vischmarkt bestaan, doch die thans niet uitvoerig kunnen worden medegedeeld, in elk geval behooren te worden op geheven. Burgemeester en wethouders zijn overtuigd, dat dit alleen mogelijk is door het instellen eener vrije vischmarkt. De heer IngenHousz wijst erop, dat vroeger eene zooge naamde vrije riviervischmarkt bestond nabij het postkantoor. Spreker vraagt wat de oorzaak is, dat die markt niet meer bestaat.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 49