16 Februari 1898. 57 «percentage, die in dit laatste jaar 2,1 bedroeg, 2,3 zou ge il worden zijn. »20. Daar evenwel gedeputeerde staten en minister ver slangen, dat het bedrag voor «noodzakelijk levensonderhoud" «van 300,op 400,gebracht wordt, en niet is aan «te nemen, dat de zienswijze van die heeren anders zou «geweest zijn, wanneer de opcenten behouden waren, zoo «moet het totaal bedrag der belastbare inkomsten met «ƒ400000,worden vermin derd, waardoor de percentage «voor den hoofdelijken omslag, bij behoud van de opcenten, «tot 2,6 stijgt. «30. Door de afschaffing der (65) opcenten moet het «hiervoor uitgetrokken bedrag van ƒ39000,door hoofde- slijken omslag worden opgebracht, waardoor de percentage, «bij aftrek van ƒ300,3,3 zou geworden zijn, terwijl die «40. bij aftrek van ƒ400,op 3,8 gesteld zal moeten «worden. «Voor ieder dezer 4 gevallen heb ik berekend, hoeveel «door 150 verschillende categorieën van belastingschuldigen «betaald zou en zal moeten worden en deze bedragen neêr- «geschreven in de kolommen A, B, C en D. De cijfers in «kolom »A wijzen dus voor iedere categorie aanhet bedrag van «opcenten op het personeel en hoofdelijken omslag te zamen, «wanneer de door burgemeester en wethouders ingediende «begrooting ongewijzigd ware aangenomen en goedgekeurd; »B hetzelfde bedrag, doch met aftrek van 400,in plaats «van ƒ300, »C hetgeen verschuldigd zou zijn aan hoofdelijken omslag «alléén, wanneer gedeputeerde staten genoegen hadden ge- «nomen met een aftrek van ƒ300,en »D wat thans, bij aftrek van ƒ400,betaald zal moeten «worden. «De letters K M beduiden: kostgangers en op gemeubileerde «kamers wonenden. «Voor de berekening is verder aangenomen:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 57