60 46 Februari 1898. «iemand met een inkomen van ƒ6000,zal 8,65 minder 5) betalen 1 terwijl 50. »van de 100 hoofden van gezinnen, wier inkomen »/'500,tot en met ƒ1800,bedraagt, slechts 36 minder «en 64 méér zullen te betalen hebben. De 86 zijn de hoofden »van gezinnen met geen of weinig kinderen en de 64 zijn, »voor verreweg het grootste gedeelte, zij die met een groot »gotal kinderen gezegend zijn, dus juist dié arme tobbers, «die wij meenden te helpen. Wat deze nu méér te betalen »zullen hebben bedraagt in sommige gevallen (zie inkomsten «van 500,600,en 700 bij 9 kinderen) bijna 50 0/0. «Dat is eenvoudig barbaarsch! Billijkheidshalve mag ik niet verzwijgen, dat tegenover de «voordeelen van het heffen van opcenten op de personeele «belasting één nadeel staat en wel dit: dat zij, wier inkomen «minder bedraagt dan ƒ500,— en die dus bij afschaffing der «opcenten, geheel vrij zouden zijn van het betalen van plaat- «selijke belasting, bij het herstel der opcenten wèl zullen «hebben bij te dragen, wanneer de huurwaarde hunner «woning op meer dan ƒ62,50 per jaar geschat wordt. Maar 1°. «valt hiervan af een vrij groot getal onvermogendenen 20. «bedraagt hetgeen de overigen aan opcenten te betalen «zullen hebben, als maximum, d. i. bij een huur van ƒ83,20 «'sjaars (l/g van een inkomen van 499,en geen kinderen, «niet meer dan ƒ1,85, terwijl dit bedrag, door de reductie «van 12 0/0 voor ieder kind, al spoedig tot eenige centen zelfs «tot nihil kan worden teruggebracht. «Toch tel ik dit nadeel op zich zelf niet gering, maar het «weegt m. i. in de verste verte niet op tegen de nadeelen «van het afschaffen der opcenten. «Ik ben overtuigd, dat wanneer het voorstel van den heer «Teychiné ware bestreden met cijfers als die van bijgaanden «staat eene wijze van bestrijding waar de heer Van Dam «te vergeefs op aandrong dat dan geen enkel lid van den «raad vóór dat voorstel zou gestemd hebben, of liever dat de «geachte voorsteller zelf het zou hebben ingetrokken. De y>aanneming van dat voorstel was eene groote vergissing.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 60