16 Februari 1898. 73 mocht te niet doen. Aanvankelijk wilde dan ook de regee ring de opcenten tot 50 beperken en deze over alle aansla gen tot een gelijk bedrag doen heffen. Hierdoor stuitte men echter op de moeielijkheid, dat voor sommige groote ge meenten, die toen reeds 100 opcenten hieven, deze nieuwe regeling een groot nadeel zou tengevolge hebben. Om daarin te voorzien, is de tweede zinsnede aan art. 247 der gemeen tewet toegevoegd. Blijkbaar ligt bet dus in de bedoeling van den wetgever dat gemeenten, die vroeger 50 opcenten, of ongeveer dat getal, hieven, thans zeker niet liooger zullen gaan, omdat eene heffing van meer dan 50 opcenten slechts bij uitzondering moet plaats hebben. Principieel is spreker een groot tegenstander van progressie en vindt het zeer onbillijk, dat iemand, die een huis bewoont van 250,a f 300,behalve het dubbele nog 10 of 15 opcenten meer moet betalen dan zijn huurman, die een pand bewoont van 125,— a f 150,huurwaarde. Verder doet spreker opmerken, dat hij bij vergelijking tot de conclusie is gekomen, dat personen met een inkomen van 1000, tot f 2400,meer zullen gebaat worden door eene heffing van 50 dan door eene met 65 opcenten. Door de laatste wijziging van de verordening op den hoofdelijken omslag zijn 577 personen vrij gekomen, waardoor het aantal belas tingschuldigen wordt teruggebracht tot 3118. Hiervan zijn 1165 personen, of 36 0/0l aangeslagen naar een inkomen van 1000,tot f 2400,Aan die breede klasse, waarop de belasting het sterkste drukt, mag ook wel eens gedacht worden. Voor hen, die een inkomen hebben van minder dan 1000,is de aftrek van f 400,— als onbelastbaar eene weldaad geworden. Dit met een beeld uit de werkelijkheid aantoonende, wijst spreker op iemand, die naar een inkomen van f 450,is aangeslagen, hebbende een huishouden met zes kinderen. Deze heeft in 1897 betaald aan personeel met de opcenten f 1,06, aan hoofdelijken omslag, aftrek ƒ300, 3,15 f 4,21. Bij eene heffing van 50 opcenten op het personeel betaalt hij aan personeel f 1,03, hoofdelijken om-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 73