16 Februari 1898.
79
is, hoogst onbillijk, zoodat hij op dien grond tegen het voor
stel stemmen zal.
De heer Teychiné kan niet begrijpen, dat de heer Rombouts
eenig getal, welk dan ook, billijk en rechtvaardig zon kunnen
noemen. Spreker acht de personeele belasting de meest
onrechtvaardige belasting, die er bestaat. De eenig zuivere
en meest rationeele belasting is hoofdelijke omslag.
De heer Bloemarts verklaart eene poging te willen wagen
om den heer Rombouts te doen terugkomen op zijn besluit,
waar hij daareven met zooveel talent de heffing van opcenten
op het personeel heeft verdedigd. Nu het den heer Rombouts
niet is mogen gelukken, om datgene te verkrijgen, wat naar
zijn oordeel het beste is. hoopt spreker niet, dat hij ter wille
daarvan het betere zal laten varen.
De heer Rombouts repliceerende, zegt, dat niet het cijfer
der heffing van opcenten op het personeel bij hem bestrijding
heeft ontmoet, maar dat hij zich steeds verzet heeft tegen
eene heffing van boven de 50 opcenten, op grond van de
daarmede gepaard gaande progressie, die hij onbillijk en
onrechtvaardig noemt en daarom daaraan niet kan mede
werken.
De heer Lijdsman, zijne stem motiveerende, wil eerst
proefondervindelijk bewezen zien, dat men gedwaald heeft.
Op dien grond wenscht hij het bestaande besluit te hand
haven en af te wachten de uitkomsten, die de practijk zal
opleveren.
Het voorstel van den heer Witsenborg tot het heffen van
65 opcenten op het personeel, te rekenen van 1 Januari 1898
af, wordt alsnu in stemming gebracht, doch verworpen met
11 tegen 7 stemmen.
Tegen stemden de héeren Rombouts, Lijdsman, Staal,
Nelissen, Scheltus, Van Dongen, Reigersman, Teychiné,
Verschraage, Heijlaerts en IngenHoijsz,