92 -12 Maart 1898. «gelegenheidsversieringen, heeft reeds geruimen tijd een «onderwerp onzer zorg uitgemaakt en wordt in het belang der «openbare veiligheid door ons gebiedend noodzakelijk geacht. »Zoo gevoegelijk kan in het gegeven geval door het leggen «eener hulplijn aan het bestaande bezwaar worden tegemoet «gekomen, zonder de minste belemmering in den dienst. «De richting, die de tram te nemen heeft, is bepaald bij «art. 1 der concessie-voorwaarden. Wijziging dier richting «geschiedt bij raadsbesluit, zooals is voorgekomen in '1890, «toen bij raadsbesluit van den 2. September het verzoek, «ingekomen in uwe vergadering van den 9. Augustus 1890, «is toegestaan, om de trambanen te mogen verleggen van «de Houtmarkt en Halstraat naar de Eind- en Ridderstraat. «Ad IIm. De 6de alinea van art. 15 der concessie-voorwaarden «luidt als volgt: y>Er mag tegelijk slechts één rijtuig als voertuig gebezigd worden. Met vergunning van burgemeester Dén wethouders zal echter uitsluitend overdag een tweewielige bagagewagen mede kunnen vervoerd worden «Thans is het verzoek der maatschappij de baan met twee, «door twee paarden getrokken, aan elkander gekoppelde «rijtuigen te berijden. «Waar reeds de bevoegdheid bestaat te vergunnen, dat «een tweede wagen, zij het dan ook slechts een tweewielige «bagagewagen, aan het voertuig worde vastgekoppeld, hebben «wij geen bedenking een stap verder te gaan en de baan «door twee aaneengekoppelde rijtuigen te doen berijden. «Ons prae-advies is alzoo aan de verzoekende maatschappij «te vergunnen: 1°. «eene hulplijn te leggen door de St. Jansstraat, aam «sluitende aan de bestaande tramrails der Ridderstraat «en Veemarktstraat; en 2°. «de trambaan met twee, door twee paarden getrokken, «aan elkander gekoppelde rijtuigen te berijden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 92