22 April 1899. 107 De voorzitter, dit adres aan de orde stellende meent, dat de leden wel voldoende van deze zaak op de hoogte zullen zijn gebracht door de stukkenwelke vertrou welijk voor de leden hebben ter visie gelegen. Er is gehan deld geheel overeenkomstig de bepalingen van de verordening op het middelbaar onderwijs, waarvan art. 16, laatste zin snede, luidt: «Indien de directeur zulks noodig acht, kan »hij den betrokken leerlingen voorloopig de deelneming aan «het onderwijs ontzeggen, mits daarvan onmiddellijk kennis «gevende aan de commissie van toezichtdie zal beslissen »of er aanleiding tot eene geheele verwijdering bestaat®. Aangezien op deze beslissing van de commissie geen beroep bestaatstelt spreker voor ten aanzien van het adres over te gaan tot de orde van den dag. De heer Witsenborg zegt dat het een algemeen erkende rechtsregel is, dat ieder voor onschuldig gehouden wordt, zoolang zijne schuld niet is bewezen. Het bewijs van schuld is onmogelijk zonder onderzoek en in ieder geval moet de beklaagde gehoord en in de gelegenheid gesteld worden zich op alle punten van aanklacht te verdedigen. Tegen deze eenvoudige regels van recht is in zake den jongen Ver wei j gezondigd; er is geen onderzoek ingesteld; hij is althans veroordeeld zonder hem gehoord te hebben. Méér nog: de eigenlijke akte van beschuldiginghet geheime stuk, dat voor de leden van den raad ter lezing heeft ge legen, is opgesteld nadat het vonnis geveld was. Het spreekt dus vanzelf, meent spreker, dat de vader van het jonge mensch met alle macht protesteert tegen een op die wijze gewezen vonnis, waardoor de carrière van zijn 20- jarigen zoondie 3 maanden voor zijn examen met het schandmerk van leugenaar van de school wordt weggejaagd, misschien voor goed gebroken is. Spreker noemt dat vonnis eene barbaarschheiddie herstel vereischten hij hooptdatzooal niet alledan toch de meerderheid zijner medeleden dat met hem eens zullen zijn. Mocht dat het geval zijn, dan blijft de vraag te beslissen op welke wijze het gepleegde onrecht kan hersteld worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 107