108 22 April 1899. Het meest afdoende zou zijn op het adres van den heer Verweij eenvoudig gunstig te beschikkenmaar daar hier tegen misschien bezwaren bestaan van formeelenwellicht zelfs van wettelijken aarden het den heer Verweij blijk baar in hoofdzaak te doen is om rehabilitatie van zijn zoon, stelt spreker voor de volgende motie »De raad, »Gezien het adres van den heer J. W. K. Verweij en «de geheime stukkendie voor de leden ter lezing hebben gelegen «betreurende het door de commissie van toezicht op het «middelbaar onderwijs in zake den leerling der hoogere «burgerschool Verweij zonder behoorlijk onderzoekge- «nomen besluit; «gaat over tot de orde van den dag.« De heer Scheltus wenscht alleen te herhalenwat door hem in de vergadering van burgemeester en wethouders over deze zaak is medegedeeldnamelijkdat hij zich met de handelwijze der commissie niet kan vereenigen en zijne opinie hieromtrent dezelfde is als die van den vorigen spreker. De voorzitter zegt, dat door het college van toezicht al de punten nauwkeurig zijn overwogen. De heer Witsenborg meent, dat dit niet mogelijk kan geweest zijnin aanmerking genomen den korten tijdge durende welken de commissie is vergaderd geweest. De voorzitter herhaaltdat al de grieven behoorlijk geboekstaafd en te gelegener tijd door de commissie zijn be handeld geworden. De heer Van Dam acht het feit niet van zoo ingrijpenden aard, om daarvoor een leerling van de hoogere burgerschool te verwijderen zonder hem te hooren. Als het waar is, dat de grieven zijn opgemaaktnadat het vonnis reeds geveld wasdan valt daaruit af te leidendat de beslissing der

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 108