148 20 Mei 1899. De heer Slechtriem zegt, dat hij de inrichting der brand weer, na de totstandkoming der waterleiding, steeds heeft hooren roemen en dat deze tot dusver, waar noodig, terstond ter plaatse aanwezig is geweest. Thans heeft ieder brand meester eene telefonische aansluiting en bovendien bij elke sectie nog één onderbrandmeester. Wordt op het voorstel ingegaan, dan zou dit eene jaarlijksche uitgaaf vorderen van ongeveer ƒ400, Spreker verzekert, dat er onderbrandmeesters zijn, die op eene telefonische verbinding volstrekt niet gesteld zijn en die haar ook niet achten in het belang der brandweer weshalve hij in overweging geeft den bestaanden toestand te behouden. De voorzitter zegt, dat de onderbrandmeesters aan vankelijk eene belooning van ƒ50,'s jaars hebben gevraagd, doch dat later zich de wensch openbaardeom hen tele fonisch aan ie sluiten, hetgeen voor de gemeente financieel voordeeligei' is dan de gevraagde verhooging van bezoldiging. Spreker betoogt verder de wenschelijkheid en het grootenut van telefonische verbindingen bij gelegenheid van brand. De heer Slechtriem meent, dat de toestand eer slechter dan beter worden zal. Thans is bij elke sectie één onder brandmeester telefonisch verbonden en deze gevoelt dan ook ten volle de verantwoordelijkheid, welke op hem rust. De voorzitter wijst eropdat de meerderheid der onderbrandmeesters genoegen heeft genomen met de ont worpen regeling. De heer Staal stelt voor de behandeling dezer zaak aan te houden tot eene volgende vergadering. Niemand der leden tegen dit voorstel eenige be denking te kennen gevende, wordt dienovereen komstig besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 148