20 Mei 1899. 153 De heer Reigersman acht de oprichting eener oranjerie beslist noodzakelijk. Men behoeft slechts de planten te zien welke gedurende den afgeloopen winter eene plaats vonden in het voormalig politie-bureau, om de overdreven zuinigheid en het gepleegde vandalisme van harte te betreuren. Ter wille van eene luttele uitgaaf van ƒ2000,ontneemt men aan het Valkenberg zijne grootste aantrekkelijkheid. Spreker hoopt dan ookdat de raad thans milder zal oordeelen dan bij de behandeling der gemeente-begrooting in het vorig jaar. De heer Heijlaerts wenschte wel, dat aan den heer Sassen de rekeningen konden worden voorgelegd van de kosten, eertijds besteed aan versieringen bij feestelijke gelegenheden, zooals de inhuldiging van den tegenwoordigen burgemeester en de opening der waterleiding. Daaruit zou voldoende blijken, dat die kosten veel hooger zijn dan de interest van het kapitaal, benoodigd voor eene oranjerie. De heer Sassen is van meening, dat slechts eenmaal, en wel bij het bezoek van Hare Majesteit de Koningin, planten zijn gehuurd. Bij andere gelegenheden zijn niet die groote kosten gemaakt en heeft men hoofdzakelijk met eigen planten en bloemen versierd. De heer Reigersman stelt voor op het vroeger genomen besluit terug te komen en tot het bouwen eener oranjerie te besluiten, overeenkomstig een nader plan, door burgemeester en wethouders in te dienen. Dit voorstelvoldoende ondersteundwordt alsnu in stem ming gebracht, doch verworpen met 9 tegen 8 stemmen. Tegen stemden de heeren Slechtriem, Staal, Rees, Sassen, Lijdsman, Rombouts, Teychiné, Witsenborg en Van Dam. Vóór waren de heeren Van Hal, Sciieltus, Van Dongen, Reigersman, Versciiraage, IngenHousz, Heijlaerts en de voorzitter.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 153