466 17 Juni 1899. «de eer uw college te berichten, dat op 1°. Mei 1.1. wederom «44 arme kinderen wegens plaatsgebrek niet zijn kunnen «toegelaten worden tot de openbare school te Breda en dat «genoemd getal zeker veel grooter zou geweest zijn, indien «niet tien jaar lang de 3de alinea van art. 192 der grondwet «en de l9te alinea van art. 16 der onderwijswet voor den «proletariër hier eene doode letter geweest waren. Twintig »van de niet toegelatenen bezochten eene bijzondere school. y>De schoolopziener in het district Breda »H. Th. v. d. GRINTEN. «Aan «Heeren Gedeputeerde Staten «van Noord-Brabant. De voorzitter stelt voor dit schrijven te verzenden naar burgemeester en wethouders, ten einde dienaangaande de noodige inlichtingen in te winnen en hiervan aan den raad mededeeling te doen. Zonder bedenking wordt hiertoe besloten. 11. Schriftelijk voorstel van het raadslid, den heer F. J. M. Heijlaerts met daarbij gevoegde memorie van toelichting, betrekkelijk het dekken der kosten eener bewaarplaats voor plantenluidende als volgt «Het motief, waardoor het plan van burgemeester en wet- «houders «het bouwen van eene oranjerie in het Valkenberg« «door de meerderheid der gemeenteraadsleden werd verworpen, «bleek te zijn de financieele quaestie. Men meende, dat «daardoor te zwaren druk op de schouders der belastingbe- «talenden zou worden gelegd. Andere oorzaken konden «nauwelijks daarvoor gevonden worden: immers men kan van «mannen als mijne geachte medeleden niet verwachten, dat «zij geen greintje aesthetisch gevoel zouden bezitten! «Om nu aan bovengenoemd financieel bezwaar te gemoet «te komen, d. i. geen druk te leggen op de schouders der

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 166