17 Juni 1899. 167 «belastingbetalenden daar, waar het geldt onze sierplanten «te kunnen behouden, stelt ondergeteekende voor: «1°. Er worde eene bewaarplaats, als in casu, gebouwd, »doch de kosten worden betaald uit de presentiegelden «der gemeenteraadsleden voor dit en het volgende jaar, of «2°. de interesten van het te verwerken kapitaal worden «pondspondsgewijze afgehouden van bedoeld presentie- «geld. «Mocht een dezer voorstellen worden aangenomendan zal »Breda, mijne geboorte- en woonplaats, waaraan ik met hart «en ziel gehecht ben, zijne sierplanten, die zeker in een «park als het Valkenberg niet mogen ontbreken, behouden. «Daarenboven zal onze stad, door het moeten verkoopen «dier planten, niet in een belachelijk daglicht ten opzichte «van andere gemeenten in ons vaderland gesteld worden. «F. J. M. HEIJLAERTS, «lid van den gemeenteraad. «Breda, 12 Juni 1899<r. MEMORIE VAN TOELICHTING. «Het spreekt van zelf, dat mijn voorstel niet is een besluit «uit te lokken, waardoor de leden van den gemeenteraad «worden genoodzaakt hun presentiegeld in casu af te staan. «Dat zij verreimmers zulks zou in strijd zijn met alle «voorschriften. Mijn doel is alleen mijne collega's in den «raad te bewegen, door het geheel of gedeeltelijk afstaan «van genoemd geld, aan de gemeente eene doelmatige «bewaarplaats voor sierplanten te verstrekken, en, let wel, Dzonder daardoor de belastingbetalenden te treffen. «Ieder, die slechts eenig gevoel voor natuurschoon bezit «en daarbij het oog heeft op den grootschen aanleg van ons «park, moet, dunkt mij, beseffen, dat sierplanten daarin «geene overbodige luxe zijn. Daarenboven hoe krijgt men «de planten bijeen bij versieringen tijdens publieke feestelijk-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 167