17 Juni 1899. 179 De voorzitter antwoordt hierop, dat de directeur wel gehoord is, doch dat hij zich met de voorgenomen regeling niet ingenomen betoonde. De heer Nelissen meent, dat het dan ook niet aangaat de bestaande regeling te wijzigenomdat de directeur indertijd op die conditiën is benoemd geworden. De heer Sassen, zijne stem motiveerendezegt, dat in de commissie door de minderheidwaartoe ook spreker behoort, dezelfde bezwaren zijn geopperd als diewelke door den heer Bloemarts in het midden zijn gebracht. Om die redenen zal spreker dan ook tegen het voorstel stemmen. De heer Witsenborg betoogt, dat, wanneer de bewe ringen van de heeren Bloemarts en Nelissen zouden opgaan, in dat geval de directeur der gasfabriek, die tevens directeur der waterleiding isook in deze laatste betrekking onder alle omstandigheden zou moeten gehandhaafd blijven. Spreker wenscht hierop vooral de aandacht te vestigen, omdat hem uit verkregen inlichtingenwanneer deze juist zijnis geblekendat wellicht binnenkort een voorstel tot benoeming van een onder-directeur of opzichter der water leiding zou te wachten zijn. Reeds nu wil spreker ver klarendat hij zich met zoodanig voorstel niet kan vereenigen, doch de voorkeur geeft aan een zelfstandig directeur der waterleiding; iemand, die met de noodige capaciteiten is toegerust en in staatom bij afwezigheid of ontstentenis ook den directeur der gasfabriek te kunnen vervangen. Eene dergelijke regeling meent spreker reeds thans in het belang der gemeente te mogen aanbevelen en hij ziet niet in, dat daarbij rekening zou moeten gehouden worden met de om standigheid dat de heer Payens eenmaal tot directeur der waterleiding benoemd is. De heer Bloemarts, hierop repliceerendezegt, dat de betrekkingen van directeur der waterleiding en van de gas fabriek geheel afzonderlijk moeten beschouwd worden. Het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 179