8 Juli 1899.
189
van den minister van waterstaat, handel en nijverheid, ge-
dagteekend 6 Juli 1899, lett. H, houdende toezending van
een extract uit het rapport van den arrondissements-inge-
nieur, waarin de bezwaren tegen de sub 5 gestelde voor
waarde worden ontvouwd, met welke bezwaren de hoofd
ingenieur en de inspecteur van den waterstaat instemmen
en waarmede ook de minister zich kan vereenigen.
Bedoeld rapport luidt als volgt:
«Breda 7 Maart 1899.
«Door enz.
«Uit de hierbij teruggaande stukken blijkt dat de gemSente-
«raad van Breda de sub 5 gestelde voorwaarde absoluut nood-
«zakelijk acht in het belang van den gezondheidstoestand
«dezer gemeente, waarvoor bij de genoemde lage Markstanden
«aanvoer van versch water uit Oosterhout eene vereischte
«wordt geacht.
«Het door den gemeenteraad aangegeven minimumpeil van
«0,18 M. plus A. P. is daarop gegrond, dat bij dit peil dein
«de Mark en de grachten uitloopende riolen gaan droogliggen
«en dientengevolge gassen ontwikkeld worden, die voor de
«gezondheid der ingezetenen schadelijk zijn.
«Dit bezwaar wordt te Breda reeds langen tijd ondervonden
«en om eenigermate daaraan tegemoet te komen, werd in
«vroeger jaren door het sluiten van duikertjes in de vesting-
«grachten dan water opgehouden, terwijl bij den aanleg der
«werken tot ontmanteling der vesting bij sommige bruggen
«van de singelgrachten gelegenheid tot het inbrengen van
«schotbalken gemaakt werd.
«Deze inrichting heeft echter slechts weinig nut, omdat
«het moeielijk is de schotbalken zoodanig sluitend op elkander
«te leggen, dat zij eene behoorlijke waterkeering vormen
«en bovendien kan dit middel slechts daar helpen waar de
«schotbalken geplaatst kunnen worden, dat is in de singel
sgrachten terwijl dan toch altijd de eigenlijke Mark (de
«haven), die midden door de stad loopt, vrij blijftafloopen,
«zoodat dus juist op de meest bevolkte gedeelten deschade-
1 ijke gassen zich blijven ontwikkelen.