29 Juli 1899. 211 «wij ons overtuigd houden, dat zij der gemeente geen nadeel «zal berokkenen. «Het is ons dienstig voorgekomen, ten einde U in te leiden «in het onderwerp, dit eenigszins te ontwikkelen en in eenige «retrospectieve en verklarende beschouwingen daarvan te treden. «De verpleging van behoeftige zieken is te Breda nooit «geweest in handen van het openbaar gezag en in vroeger «tijd waren er ook geen bijzondere inrichtingen, bestemd tot «verpleging van zulke zieken. «Het kan ongeveer een 60-tal jaren geleden zijn dat door «wijlen mr. L. IngenHousz de grondslag gelegd werd van «het tegenwoordige R. K. (doch tevens algemeene) gasthuis. «In een eenvoudig burgerwoninkje begonnen met het ver- «plegen van een paar zieken, groeide de kleine inrichting «van lieverlede aan tot het uitgestrekt gebouw, gelijk wij «dat thans aanschouwen. «Het moet erkend worden datdaargelaten nu de uitmun- «tende verpleging welke de zieken in het gasthuis ontvangen, «de stichting van het gasthuis voor de gemeente Breda was «van groot economisch belang. «De tijd is al lang voorbij, dat de gemeente het zonder «eene omvangrijke ziekeninrichting zou kunnen stellen, en «wanneer we nagaanwelke geldelijke offers uit de open- «bare fondsen elders daarvoor moeten gebracht worden, dan «heeft Breda reden tot dankbaarheid jegens eene inrichting, «welke, huldigende haar devies, voor de verpleging van «iederen zieke slechts de geringe tegemoetkoming vraagt van «25 cent per dagbehalve geneesmiddelen. «Eenige jaren geleden verrees het protestantsch ziekenhuis «(Diaconessenhuis)dat, even liefderijk, zijn deuren open- «stelde voor behoeftige zieken tegen gelijke vergoeding door «de gemeente van 25 cent daags voor iederen zieke en «geneesmiddelen. «En naast die bijzondere inrichtingen hebben vanwege de «gemeente het stedelijk ziekenhuis en het gebouw voor «besmettelijke ziekten plaats genomen, om te voorzien in «alle zulke gevallen, welke een van de gewone ziektegevallen «afwijzend karakter hebben.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 211