29 Juli 1899. 227 L. Teychiné en A. J. A. Veuschraage voor district II en J. A. J. W. van Hal en mr. W. IngenHousz voor district III. Op voorstel van den voorzitter wordt eene commissie van drie leden benoemd tot het onderzoek der geloofsbrieven en het doen van verslagwaartoeop het verlangen van den raad, dat deze commissieleden door den voorzitter zullen worden aangewezendoor hem als zoodanig worden benoemd de heeren Van Dam Bloemarts en Slechtriem. Deze commissie, zich tot dat einde verwijderd hebbende, wordt de vergadering voor een oogenblik geschorst. Het onderzoek afgeloopen zijnde en na heropening der vergadering rapporteert de commissie, bij monde van den heer Van Dam dat de overgelegde stukken in de vereischte orde zijn bevonden en mitsdien tot toelating van de voorge noemde heeren wordt geconcludeerd. De voorzitter dankt de commissie en in 't bijzonder haren rapporteur voor het gehouden onderzoek en uitgebracht rapport en stelt voor, overeenkomstig de conclusie van ge meld rapportde heeren B. C. van Dongen jhr. mr. A. Reigersman, J. J. L. Teychiné, A. J. A. Verschraage, J. A. J. W. van Hal en mr. W. IngenHousz voornoemd toe te laten als leden van den gemeenteraad. Zonder hoofdelijke stemming wordt dienovereen komstig beslotenzullende van dit besluit aan de gedeputeerde staten dezer provincie en de toege- latenen worden kennis gegeven en laatstgenoemden tegen den eersten Dinsdag van September worden opgeroepenom te worden beëedigd en zitting te nemen. Niet tot dit besluit is medegewerkt door eeniglid, zoover het hem persoonlijk aanging. 12. Proces verbaal van de op 13 Juli 1899 gedane kas- opneming bij den gemeente-ontvanger, waaruit blijkt, dat de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 227