29 Juli 1899.
231
Einde Augustus zijn de directeur en leeraren afwezig en
men zou alzoo de lessen moeten beginnen zonder vooraf
vastgestelden rooster.
Eindelijk meent spreker erop te moeten wijzen, dat, waar
het materieel aanwezig is, de oprichting eener parallelklasse
voor den eersten cursus geen bezwaar kan opleveren of geene
noemenswaardige geldelijke offers zal eischen.
Op grond van het vorenstaande stelt spreker derhalve voor
te besluiten, dat alle leerlingen, die bij het toelatingsexamen
hebben voldaan, tot de lessen der hoogere burgerschool
kunnen worden toegelaten.
De heer Van Dam, gehoord de mededeelingen van de
vorige sprekers, verklaart alsnu zijn voorstel in te trekken.
Den heer Teychiné komt het voor, dat, afgescheiden van
de vraag of al dan niet tot het maken van parallelklassen
zal worden overgegaan, het verzoek van de heeren Van Hemert
en Thonus behoort te worden ingewilligd. Spreker wil de
kinderen van forensen niet geheel gelijk stellen met de kinderen
van ingezetenen, die in alle belastingen bijdragen, doch in
ieder geval zou hij aan hen den voorrang wenschen toe te
kennen, boven de kinderen van ouders, die elders wonen en
hunne kinderen hier ter stede hebben uitbesteed om hunne
opvoeding te voltooien, terwijl zij overigens in geen enkel
opzicht in de gemeentelasten bijdragen.
De heer Rombouts wijst erop, dat in vroegere vergaderingen
meermalen de wenschelijkheid is uitgesproken, om geene
voorstellen in directe behandeling te nemen, welke niet op
de agenda zijn geplaatst. Aangezien de inwilliging van het
vei'zoek noodwendig moet gepaard gaan met splitsing van
klassen en deze zaak niet op de agenda is vermeld, terwijl
de vergadering overigens niet voltallig is, acht spreker thans
de behandeling van dit onderwerp niet gewenscht.
De heer Bloemarts is het in zoover eens met den vorigen
spreker om onderwerpen, niet op de agenda vermeld, tot