8 September 1899.
263
De heer Heijlaerts meent, dat het gebouw, wat stand
en ligging betreft, voor winkelhuis al zeer ongeschikt is.
Overigens is de woning zoo laag en gedrukt, dat eene win
kelpui haar geheel zou ontsieren.
De heer Sassen wenscht de reden te vernemen, waarom
burgemeester en wethouders zich in deze van prae-advies
hebben onthouden.
De voorzitter antwoord hierop, dat, bij verschil van
meening, het college van dagelijksch bestuur gemeend heeft
de beslissing geheel aan het oordeel van den raad te moeten
overlaten.
De heer Teychtné betoogt, naar aanleiding van het ge
sprokene door den heer Heijlaerts, dat de meeste woningen
in de St, Annastraat reeds winkelhuizen zijn. Bij eene doel
matige verbouwing zal eene winkelpui het pand voorzeker
tot zijn recht doen komen.
De heer Bloemarts meent, dat het niet ligt op den weg
der gemeente om tot eene verbouwing over te gaan, wanneer
daarbij geen enkel gemeentebelang betrokken is. Spreker
stelt mitsdien voor op het verzoek van adressante afwijzend
te beschikken.
De heer Van Hal brengt nog in 't midden, dat adressante
de dupe is geworden van eene behoorlijke toepassing van de
voorschriften der arbeidswet. Ofschoon de billijkheid daarvan
volkomen erkennende, meent spreker er toch op te moeten
wijzen, dat adressante daardoor in eene minder aangename
positie is geraakt. Uit een oogpunt van humaniteit is spreker
derhalve voor de inwilliging van het verzoek.
Het voorstel van den heer Bloemarts, tot afwijzende be
schikking op het verzoek van adressante, wordt alsnu in
stemming gebracht en aangenomen met 11 tegen 7 stemmen.