27 8 23 September 1899. Niemand daartegen bedenking hebbende, wordt dienovereenkomstig besloten. 12. Ontwerp van een schrijven aan den minister van binnen- landsche zaken, betrekkelijk eene nadere aanvrage van ver hooging der rijkssubsidie ten behoeve van de hoogere burger school, luidende als volgt »B'y adres van den 7. Augustus 1895 veroorloofde de ge- »meenteraad van Breda zich de vrijheid, zich tot Hare Ma jesteit de Koningin-Weduwe, Regentes van het Koninkrijk, «te wenden, met het eerbiedig verzoek de rijkssubsidie voor »de hoogere burgerschool te verhoogen tot een bedrag, ge- »ëvenredigd aan de hooge uitgaven en aan de kosten van «uitbreiding, die de gemeente weldra te wachten zouden «staan. «In verband daarmede werd ons door Uwer Excellence's «ambtsvoorganger, bij brief van den 11. Januari 1897, n°. 8104, «afdeeling O, de vraag gesteld, of de uitbreiding van ge- «noemde school reeds was tot stand gebracht of voorbereid. «Wij antwoordden daarop bij schrijven van den 15/Januari «1897, n°. 58, dat het plan van uitbreiding nog niet dien «vasten vorm had aangenomen, dat het een bepaald besluit «geworden was onder bijvoeging, dat de lokalen ruim genoeg «waren enkel voor de Bredasche leerlingen, maar het de «Juiferaleeilingen waren, die de schoolruimte aanmerkelijk «deden inkrimpen. «Uit dit antwoord sproot vcort de mededeeling van Uwer «Excellence's ambtsvoorganger bij brief van den '1 O/Februari »1897, n°. 314, afdeeling O, dat de in uitzicht gestelde «uitbreiding van lokalen en vermeerdering van personeel, «wegens de toelating van buitenleerlingen, bij de toelichting «door de regeering van het voor de verhooging van het «subsidie op hoofdstuk V der staatsbegrooting voor 1897 «uitgetrokken bedrag, als grond voor deze aanvrage vermeld «was, en dat, nu de eisch voor uitbreiding vervallen was, «ook de grond voor de toekenning der verhooging was ver- «vallen. «Een uitvoerig antwoord, met toelichtenden staat, bij brief

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 278