23 September 1899. 289 «Mijneheeren, «Op Zaterdag 16 September j.l. werd ik reeds vroeg ge- «roepen in mijne achterbuurt in de Leuvenaarstraat, om «getuige te zijn van de invasie van een heirleger van maden, «die ten gevolge van de verandering van weersgesteldheid hunne «schuilplaats in het beenderhuis van de weduwe Van Keeken, «aldaar in de nabijheid, hadden verlaten en in den afge- «loopen nacht in de kelders en in de woningen onder de «deuren waren binnengedrongen, welk hinderlijk bezoek in «den daarop gevolgden nacht zich heeft herhaald; ik vond «daar een aantal inwoners ijverig bezig met zich van dien «last te bevrijden. «Buitendien verspreidt zich bij wind uit die bergplaats «een verpestende stank door de geheele buurt; een en ander «is waargenomen door de straatwerkers, die vanwege de «gemeente aldaar zijn werkzaam geweestdie dienaangaande «kunnen getuigen; ook moeten onderscheidene beambten «van politie dit hebben gezien en waargenomen. «Mij is niet onbekend, dat bij den raad van state en bij «den hoogen raad vruchteloos pogingen zijn aangewend, om «die hindernis uit den weg te ruimen, doch die toestand «kan onmogelijk zoo voortduren, willen de woningen aldaar «bewoonbaar blijven. «Zooals U bekend zal zijn, stond die bergplaats vroeger «tegen den vestingwal in eene schier niet bezochte buurt «doch door de slechting der vestingwerken is daar een uit- Tgestrekt veld ledig gekomen en is aldaar de Leuvenaarstraat «ontstaan, die aan beide zijden is volgebouwd met woningen, «waarin het krioelt van jeugdige inwoners, aanstaande bur- «gers van de komende eeuwvoor wier gezondheid moet «worden gezorgd. «Te recht is in de «Nieuwe Rotterdamsche CouranU «(Eerste blad B) van Zondag 4 September 1898 (waarvan ik «hierbij voeg een exemplaar) opgemerkt, dat de oorzaak van «de mislukking der hiervoor gemelde pogingen is gelegen in «artikel 29 der hinderwet van 2 Juni 1875 Staatsblad »n°. 95) luidende «Op inrichtingentot welker oprichting krachtens de vóór het in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 289