14 October 1899.
301
dooi' hem bewoonde perceel aan de Groote Markt 195 voor
den nog loopenden huurtermijn te mogen overdoen aan den
heer W. P. Loomans.
7. Adres van den heer W. P. Loomans te Breda, d.d. 5
October 1899, daarbij verzoekende de huur van het perceel aan
de Groote Markt 195 te mogen overnemen van den heer
L W. J. J. Ramaer, en tevens dat perceel na het eindigen
van den loopenden huurtermijn, zijnde 30 April 1900, aan
hem voort te verhuren voor zes achtereenvolgende jaren
onder de bestaande voorwaarden.
De voorzitter zegt, dat bij burgemeester en wethouders
tegen de inwilliging van beide verzoeken geene bedenkingen
bestaan en vraagt, of de raad zich daarmede kan vereenigen.
Niemand der leden daartegen eenige bedenking
te kennen gevende, wordt besloten de hiervoor be
doelde overdracht van huur goed te keuren en tevens
aan W. P. Loomans voornoemd, voor den tijd van
zes achtereenvolgende jaren, ingaande 1 Mei 1900,
onderhands te verhuren het perceel aan de Groote
Markt 195, tegen een jaarlijkschen huurprijs van
ƒ250,—- en verder onder de bestaande voorwaarden
8. Schrijven van den minister van waterstaat, handel en
nijverheid te 's-Gravenhage, d.d. 22 September 1899, daarbij,
in antwoord op het dezerzijdsch schrijven van 10 Juli j.l., n°.
879, mededeelende, dat na hernieuwd onderzoek der zaak
geene aanleiding is kunnen gevonden worden, om terug te
komen op de verklaring, dat de door den raad dezer ge
meente gestelde vijfde voorwaarde voor het verleenen van
eene bijdrage in de kosten van aanleg van een kanaal van
de Zuidwillemsvaart naar den Amer, met zijtak naar Breda,
door de regeering niet kan worden aanvaard.
De voorzitter vraagt, of de raad de sub 5 gestelde
voorwaarde nog steeds wil gehandhaafd zien. Spreker wijst
erop, dat de voorwaarden indertijd na veelvuldige discussie