306 14 October 1899. is het, dat daarin eene aanleiding zou kunnen gevonden worden, om in de tweede kamer de eischen van Breda ter sprake te brengen. Wordt derhalve aan die eischen voldaan, dan is de raad zedelijk verplicht zijne belofte gestand te doen. De heer Sassen meent, dat thans alle onderhandelingen zijn afgeloopen en de zaak daarmede als afgedaan moet worden be'schouwd De heer Heijlaerts dringt erop aan, dat de raad zich geheel en al van de zaak zal losmaken en dat dienaangaande een positief besluit genomen wordt. De heer Reigersman meent, dat na de verklaring van den minister, dat de voorwaarden niet aannemelijk zijn, ook de toegezegde subsidie daardoor vervalt. Om echter eiken twijfel dienaangaande weg te nemen, stelt spreker voor aan den minister een schrijven te richten, dat, nu sub 5 der gestelde voorwaarden niet wordt aangenomen, de toegekende subsidie wordt ingetrokken. De heer Teychiné betoogt, dat in de commissie de zaak van alle kanten is besproken en daarbij de waterverversching steeds op den voorgrond is gesteld. Uitsluitend ten dienste der scheepvaart is het kanaal voor deze gemeente van geen nut. De heer Witsenborg vraagt, of dezerzijds niet een fatale termijn gesteld is, binnen welken met de werkzaamheden moet zijn aangevangen. De voorzitter antwoordt hierop bevestigend, doch wijst erop, dat de minister ook ten opzichte van deze bepaling geene vaste toezegging kon doen. De heer Sassen wenscht, dat de gemeente zich thans tot eiken prijs aan de zaak zal onttrekken. Zoolang de kwestie in de lucht blijft hangen is het, alsof men bedreigd wordt, door het zwaard van Damocles. Zou de gemeente later tot

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 306