14 October 1899.
307
de uitvoering van eenig belangrijk werk willen besluiten, dan
dient steeds rekening te worden gehouden met de som van
f 100 000,voor het scheepvaartkanaal gevoteerd, en die
dan nog altijd van Breda zou kunnen gevorderd worden.
De heer Van Hal wijst erop, dat de gemeente zich tegen
over de provincie verbonden heeft en dat het nog volstrekt
niet is uitgemaaktdat de eischen van Breda niet zullen
worden ingewilligd al verklaart de minister die voorwaarden
voor de regeering niet aannemelijk.
De heer Reigersman meent, dat in het stadium, waarin
de zaak thans verkeertvan eene inwilliging der eischen
van Breda wel geen sprake zal zijn. De regeering zal, daar
mede rekening houdendede kwestie niet bij de tweede
kamer aanhangig maken. Spreker handhaaft derhalve zijn
voorstel.
De heer Rombouts ontraadt de aanneming van het voorstel
van den heer Reigersman. De minister is slechts de tusschen-
persoon, terwijl de kamer beslist. Het maken van den zijtak
zou met inachtneming van de door de gemeente Breda
toegekende subsidie, bij wijze van amendement in het voor
stel begrepen kunnen worden. Wordt aan den eisch van
Breda niet tegemoet gekomen dan is de toegekende subsidie
ipso facto vervallen.
Het voorstel van den heer Reigersman, voldoende onder
steund, wordt alsnu in stemming gebracht, doch verworpen
met 9 tegen 8 stemmen.
Tegen stemden de heeren Versciiraage, Rombouts, Van
Hal, Scheltus, Witsenborg, Slechtriem, Staal, Bloe-
marts en de voorzitter.
Vóór waren de heeren Sassen, Lijdsman, Van Dongen,
Reigersman, Teyciiiné, IngenIIousz, Heijlaerts en Rees.
9. Adres van het bestuur der afdeeling »Breda« van de
Noord-Brabantsche maatschappij van landbouw, d.d, 7 October
1899, daarbij verzoekende om, evenals vorige jaren, voor den