318
14 October 1899.
De voorzitter geeft in overweging deze stukken in
besloten zitting te behandelen.
Waartoe besloten wordt.
21. Adres van M. Bakkeren, te Prinsenhageaannemer
wegens het leggen van cementriolen en trottoirbanden en het
maken van verhardingen in verschillende openbare straten
in deze gemeente, verzoekende te willen goedkeuren eene
afwijking in de bepalingen van het bestek, met betrekking
tot de wanddikte van de cementriolen.
Bij dit adres is gevoegd het volgend prae-advies van
burgemeester en wethouders
«Ten aanzien van het hierbijgaande adres van M. Bakke
sben, aannemer te Prinsenhage, heeft de gemeente archi
tect ons het volgende medegedeeld
«Het was bekend, dat, toen de bedoelde rioolwerken aanbe-
steed werden, er aan de cementsteenfabrieken schaarschte
was aan rioolstukken van de afmetingen en den vorm als in dit
«bestek omschreven.
«Van de cementfabriek te Waddingsveen kwam evenwel
«bij den aannemer eene aanbieding van sinds eenigen tijd
«gereedstaande rioolstukken en wel voor de geheele benoo-
sdigde hoeveelheid. Doch deze rioolstukken hadden niet de
«wanddikte bij art. 3 van het bestek voorgeschreven.
«Een door den fabrikant gezonden monster werd onder
sworpen aan de proef, omschreven in de derde alinea van
«het bestek, en voldeed daaraan in alle opzichten.
«Door den architect werd overwogen, dat wel is waar deze
«rioolstukken, wat betreft de minste wanddikte, niet voldeden
«aan die voorgeschreven in de eerste alinea van art. 3, doch
«doordat zij voldeden aan de proef in de derde alinea
«van art. 3, het bewijs was geleverd, dat zij 1° van deugde-
«lijke materialen waren samengesteld en 2° voldoenden
«ouderdom hadden, terwijl ten aanzien van het laatste valt
«op te merken, dat het verharden van cementbeton langzaam
«plaats heeft en dit pas na jaren het maximum van verhar -
«ding heeft bereikt; van daar dan ook de bepaling aan het