14 October 18üï). 319 »slot der eerste alinea van art. 3, dat de cementriolen min- »stens drie maanden oud moesten zijn alvorens ze op liet werk aan te voeren. «Het bovenstaande in aanmerking genomen en gepaard «aan de wetenschap, dat in de laatste jaren op het meeren- »deel der fabrieken de rioolstukken staande worden gefabri ceerd, in plaats van liggende, zooals dit vroeger gebruikelijk «was, waardoor de wanddikte, bij hetzelfde weerstandsver- mogen, dunner genomen kan worden, heeft de architect er »geen bezwaar in gezien, de geringe dikte-afwijking, welke «slecht negen millimeter bedraagt over het hoofd te zien en «zulks te meer, omdat het monster van deugdelijke kwaliteit «was en het met het oog op het jaargetijde en met de be- «hoeften aan rioleering, in de volgens het bestek te rioleeren «straten, gewenscht was, dat het werk spoedig tot stand kwam. »Toen de partij dan ook was aangekomen heeft een nadere «proefneming plaats gehad en werd een rioolstuk met kap «andermaal aan de proef, voorgeschreven in art. 3 van het «bestek, onderworpen. Dit stuk, lang 1 M., breed bui- «tenwerks 0,37 M., alzoo eene oppervlakte van 0,37 M2., moest «bij de voorgeschreven belasting van 6000 K.G. per M2. weer- «stand bieden aan 6000 X 0,37 K.G. 2220 K.G. De belasting «werd alsnu voortgezet tot 3500 K.G., alzoo ruim anderhalf «maai het gewicht van hetgeen in het bestek mas voorge- «schreven, en bleek dat noch het onderstuk noch de kap iets «hadden geleden, zoodat ook toen bij den architect geen «bezwaar bestond machtiging tot het leggen der riolen te «verleenen. «Intusschen was het noodig, dat het geval aan 's raads «goedkeuring werd onderworpen. «Wij erkennen, dat niet is voldaan aan de letter van art. «3 van het bestek, wat betreft de minste wanddikte der «rioolstukken, een voorschrift dat, volgens de architect ons «mededeelde, in de bestekken is behouden gebleven uit den «tijd toen de riolen steeds liggende werden gefabriceerd, «doch evenzeer is het waar dat nu bleek, dat de rioolstuk- «ken aan de voorgeschreven belasting weerstand boden, «ja zelfs anderhalf maal en misschien meer dan dat konden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 319