11 November 1899
325
zendende een aan dat college gericht schrijven van den minis
ter van binnenlandsche zaken van 12 October 1899, no. 4682,
waarin mededeeling verzocht wordt, of op de begrooting de
zer gemeente voor 1900 eene som is uitgetrokken tot het bou
wen eener derde school voor kosteloos openbaar lager onder
wijs.
De voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders
bij het afdeelingsonderzoek der begrooting reeds een voorstel
hebben gedaan, om voor eene nieuw te bouwen school eene
som van f 25000,op de begrooting uit te trekken en geeft
mitsdien in overweging bovengemeld schrijven aan te houden
tot bij de openbare behandeling der gemeente-begrooting.
De heer Witsenborg vraagt, of er bezwaar zou bestaan,
reeds nu te antwoorden, dat een post op de begrooting zal
worden uitgetrokken. In de afdeelingen is dat voorstel reeds
behandeld en bleek daar tegen weinig oppositie te bestaan,
althans in die afdeeling, waarvan spreker deel uitmaakte.
Spreker acht het wensohelijk reeds nu te antwoorden, om
dat nog hangende is de aanvrage van den gemeenteraad om
verhooging van subsidie voor de hoogere burgerschool en de
thans te nemen beslissing daarop wellicht van irrvloed zou
kunnen zijn.
De voorzitter wijst erop, dat aanvankelijk een me-
moriepost op de begrooting was voorgesteld, welk voorstel
door burgemeester en wethouders in zoover gewijzigd is, dat
thans eene bepaalde som voor het beoogde doel wordt uitge
trokken. Spreker ziet de noodzakelijkheid er niet van in, om
nu reeds te antwoorden, te meer wijl de begrooting binnen
eenige dagen in openbare behandeling zal komen en de staats-
begrooting vóór dien tijd zeker niet zal zijn vastgesteld.
De heer IngenHousz vraagt, of niet aan het verlangen van
den heer Witsenborg kon worden tegemoet gekomen door
thans kennis te geven, dat reeds een voorstel aan den raad is