328 11 November 1899. „Het voornemen bestaat bedoelden opzichter meer speciaal „te belasten met het toezicht op het onderhouden van de we- „gen, straten, grachten en dergelijken, benevens met het op sporen en constateeren der overtredingen van de verorde- „ning regelende de bouwpolitie en met het constateeren of de „voorwaarden der vergunningen, verleend op grond der wet „van 2 Juni 1875, worden nageleefd (niet het bewerken van „de op een en ander betrekking hebbende schrifturen, welk „werk op het bureau thuis behoort), alzoo een opzichter, wel- „ke zich bijna den geheelen dag op straat beweegt. „Bij de keuze tot benoeming van een opzichter voor derge lijke werkzaamheden zal speciaal op geschiktheid daarvoor „behooren te worden gelet. „Artt. 1 en 2 der verordening regelende den rang, het getal, „de bezoldiging en de wijze van benoeming van de ambtena ren en bedienden van den dienst der gemeentewerken enz., „vastgesteld door den raad d.d. 10 October 1891, laten de be roeming van meer opzichters, dan thans in dienst zijn, toe „doch wij hebben gemeend U te moeten voorstellen art. 2 zoo danig te wijzigen, dat een minimum en maximum bezoldiging „kan worden toegekend en wel als volgt „voor den opzichter-boekhouder f 1200,tot f 1400, „voor de opzichters ieder f 800,tot f 1000, „en wel in dier voege, dat bij eerste aanstelling wordt toe gekend het minimum der bepaalde jaarwedden en burge- „meester en wethouders de wedde kunnen verhoogen, voor elk, „na de eerste vijf jaren onafgebroken dienst met f 100,en „na tien jaren onafgebroken dienst met f 100, De voorzitter vraagt, of de raad zich met dit voorstel kan vereenigen. De heer Staal wenscht te vernemen, of de opzichters bij de gemeentewerken bevoegd zijn werkzaamheden te verrichten ten behoeve van particulieren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 328