11 November 1899. 337 „schrijven was uitgegaan, ontvingen wij van de betrokken ver- „eeniging bericht, dat zij „gezien en overwogen de onmoge- lijke voorwaarden" van het aanbod afzag. „Meer niet. „Het zoo volstrekt onmogelijke der voorwaarden konden „wij niet inzien en zal waarschijnlijk ook niet door U worden „ingezien, waar winstbejag geheel buitengesloten is en de „mogelijkheid bestaat, dat de gemeente, na het eindigen van „het contract (30 jaren) in de verplichting gebracht wordt „alle gebouwen opnieuw te stichten, in welk geval de stich- „tingskosten, bij de veranderde toestanden, meer, en waarschijn lijk veel meer zouden bedragen dan thans voor de gebouwen „ontvangen zou worden. Te minder konden wij onze voor gaarden als onmogelijk beschouwen, waar wij voor oogen „hielden dat het betrekkelijk raadsbesluit moet worden goed gekeurd door de gedeputeerde staten, welk college waarschijn lijk daaraan zijne goedkeuring zou onthouden, als het meende „dat bij het vervreemden van eigendommen de belangen der „gemeente niet genoegzaam waren in het oog gehouden. En in „dat geval toch hadden wij den raad niet goed voorgelicht en „de verzoekende vereeniging slecht gediend, want deze kwam „niet tot het doel, dat zij met haar verzoek beoogd had. „Intusschen meenden -wij aan een misverstand te moeten „denken, in dien zin, dat de verzoekende vereeniging, bij ver gissing, onze voorwaarden beschouwde als een besluit van „den gemeenteraad en niet als een eersten grondslag van on derhandelingen, onzerzijds aangevangen, om later den raad „van den uitslag dier onderhandelingen verslag te doen en „dit college te laten beslissen. En op grond dier meening richt- „ten wij een brief aan de meergenoemde vereeniging tot „toelichting van het geval, doch bij brief van 5 October 1899 „werd geantwoord, dat als wij geneigd waren nieuwe voor gaarden te stellen, die veel aannemelijker waren, in dat ge- „val de vereeniging bereid zou bevonden wórden, die nader „in overweging te nemen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 337