338 11 November 1899. „Wij hebben gemeend U hiervan verslag te moeten doen, „onder overlegging van alle tot deze zaak betrekking hebben- „de stukken, want de bepaling, welke veel aannemelijker „voorwaarden kunnen gesteld worden, ligt, meenen wij, buiten „de grenzen onzer bevoegdheid." De voorzitter zegt, dat de betrekkelijke stukken voor de leden in de leeskamer ter visie hebben gelegen en stelt de zaak thans aan de orde. De heer Heijlaerts vraagt, of het niet wenschelijk zou zijn de concept-voorwaarden artikelsgewijze te behandelen. De voorzitter antwoordt hierop, dat burgemeester en wethouders er niet in geslaagd zijn zoodanige voorwaarden te ontwerpen, dat deze door het bestuur van „Alles voor al len" aannemelijk werden geacht. Niettegenstaande daarop herhaaldelijk is aangedrongen, mochten burgemeester en wet houders niet vernemen, ivaarin de bezwaren bestonden, of welke der bepalingen voor de vereeniging „Alles voor allen" onaannemelijk waren. Bij dezen stand van zaken zou eene artikelsgewijze behandeling der voorwaarden niet tot eenig resultaat kunnen leiden, terwijl burgemeester en wethouders gemeend hebben, dat het buiten de grenzen hunner bevoegd heid ligt, verder op de zaak in te gaan. De heer Lijdsman meent, dat de bezwaren wellicht bekend zouden zijn geworden, wanneer eene conferentie had plaats gehad met het bestuur van „Alles voor allen" en het dage- lijksch bestuur. Uit de slotzinsnede van het laatste schrij ven blijkt, in tegenstelling met de vroegere correspon dentie, dat de vereeniging „Alles voor allen" wel tot onderhan delingen bereid is, doch dat zij de bezwaren niet schriftelijk wil of kan mededeelen. De voorzitter doet voorlezing van de ter zake gevoer de correspondentie en meent, dat daaruit voldoende blijkt,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 338