11 November 1899. 341 derhalve burgemeester en wethouders wenschen uit te noodi- gen en te machtigen met het bestuur der vereeniging „Alles voor allen" in besprekingen te treden, ten einde langs dien weg de bezwaren der vereeniging te leeren kennen en den raad in de gelegenheid te stellen te kiezen tusschen de voorwaar den van burgemeester en wethouders en het voorstel van „Al les voor allen." Bij eene zaak van zooveel gewicht had, naar sprekers meening, wel eene conferentie gehouden kunnen worden met het bestuur van het gasthuis, evengoed als zulks onlangs heeft plaats gehad met den kooper van het gymna sium. De heer Reigersman zegt, dat de raad niet mag veronder stellen, dat burgemeester en wethouders conditiën zouden heb ben gesteld, die onbillijk zijn. Spreker ziet daarom niet in, waartoe de nadere besprekin gen zouden kunnen leiden, en juicht het overigens toe, dat de verkoop van het ziekenhuis als vervallen kan worden be schouwd. Dat ziekenhuis is voor de gemeente broodnoodig, zegt spreker, hetgeen nog te meer blijkt uit de door den heer Heijlaerts aangehaalde feiten, dat omstandigheden zich kun nen voordoen, dat sommige' lijders niet in het gasthuis kun nen worden opgenomen. Spreker herhaalt hetgeen reeds vroeger door hem over deze zaak in het midden is gebracht, dat hij gaarne bereid is de vereeniging „Alles voor allen" te helpen, doch niet ten koste van het ziekenhuis, hetwelk voor de gemeente onmisbaar is. Spreker stelt derhalve voor ten aanzien van dit punt over te gaan tot de orde van den dag, als zijnde de zaak beëindigd. De heer Heijlaerts meent den vorigen spreker erop te moeten wijzen, dat „Alles voor allen" bij de overname van het ziekenhuis bereid is alle zieken te verplegen, zelfs de in observatie opgenomen krankzinnigen. Ware het ziekenhuis in handen geweest van het gasthuis, dan zouden die zeer enkele gevallen van weigering zich niet hebben voorgedaan. Thans

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 341