25 November 1899.
365
De heer Van Dam wijst erop, dat, waar burgemeester en
wethouders eenerzijds de wenschelijkhcid erkennen, ook de
noodzakelijkheid daarin ligt opgesloten.
De voorzitter bestrijdt deze meening en zegt, dat de
noodzakelijkheid thans nog niet bestaat. Het geheel stuit af
op het financieel bezwaar, daaraan verbonden.
De heer Verschraage vraagt, of het niet mogelijk zou zijn
de Tolbrug te verbreeden, hetgeen met het oog op het zeer
drukke verkeer over die brug alleszins gewenscht zou zijn.
In dat geval zou die brug gebezigd kunnen worden voor de
singelgracht aan den Tramsingel.
De voorzitter antwoordt hierop, dat de Tolbrug aan
het rijk behoort. Wanneer de gemeente die brug tegen mati
gen prijs van het rijk konde overnemen, dan zou het thans
bestaande financieel bezwaar voor een groot deel zijn opge
heven. Hiertoe zou het rijk zich echter met de gemeente in
verbinding moeten stellen.
De heer Sassen vraagt eenige inlichtingen met betrekking
tot het bestaande veertje aan den Tramsingel, speciaal of
daartoe van gemeentewege toestemming is verleend en of
het werkvolk daarvan kosteloos gebruik kan maken. Ook
wenschte spreker te vernemen, of niet door het maken eener
voetbrug aan de vele klachten kan worden tegemoet geko
men-
De voorzitter antwoordt hierop, dat het bestaande
overzetveer eene particuliere onderneming en met toestem
ming van burgemeester en wethouders wordt geëxploiteerd.
Do bezwaren, aan het maken eener voetbrug verbonden en
waardoor slechts in eene gedeeltelijke behoefte wordt voor
zien, zijn van dien aard, dat een dergelijk voorstel geene aan
beveling zou verdienen.