25 November 1899. 373 in de betrokken afdeeling bij het onderzoek der gemeente- begrooting had voorbehouden, om thans terug te komen op een vroeger genomen besluit, waarbij een voorstel tot het bouwen eener oranjerie in het Valkenberg is afgestemd. Niet dan na rijp beraad heeft spreker gemeend, alsnog deze poging te moeten wagen, omdat hij overtuigd is, dat de meerderheid van den raad het met hem eens zal zijn, dat het Valkenberg, hetwelk thans strekt tot sieraad van Breda, ook in de toe komst daaraan moet blijven beantwoorden. Spreker meent, dat afstemming van het vroegere voorstel het gevolg is geweest van een misverstand, wat betreft de kosten en de vrees, dat het aankweeken van harde planten daardoor zou bevorderd worden. Dit laatste is geenszins de bedoeling geweest, doch zooals de toestand thans is, moeten alle sierplanten na enkele jaren verdwenen zijn en zullen al leen overblijven eenige gewone bloemen, die men bijna in eiken tuin aantreft. Spreker doet derhalve het voorstel, om thans in principe te besluiten tot het bouwen eener bewaar plaats voor de tegenwoordige planten en daarvoor den noodi- gen post op de begroting te brengen. De heer Van Dam wenscht niet te treden in retrospectieve beschouwingen over dit onderwerp, doch wil enkel erop wij zen, dat het stuitend is voor het eergevoel van de meerder heid van den raad, om terug te komen op een besluit, dat nog zoo kort geleden en niet dan na ampele besprekingen tot tweemaal toe verworpen is. Spreker acht het niet ge- wenscht thans de zaak opnieuw in behandeling te brengen en meent, dat de minderheid van den raad het eenmaal genomen besluit behoort te eerbiedigen. De heer IngenHousz kan zich niet vereenigen met het be toog van den vorigen spreker en meent dat de teergevoelig heid van de meerderheid van den raad niet zoo ver gaat. Spreker wijst hierbij op een antecedent bij de heffing van opcenten op het personeel. Toen gold het een groot principe

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 373