374 25 November 1899. in belastingzaken, terwijl thans van een zoo groot principe geen sprake is. De heer Heijlaerts wijst op de nadeelige gevolgen van het ten vorige jare genomen besluit. Thans is reeds bijna het gedeelte van de planten gestorven, zoodat de gemeente, bij eventueele versieringen, in handen zal moeten vallen van de bloemisten. Het heeft spreker dan ook genoegen gedaan, dat thans deze zaak opnieuw ter sprake is gebracht. Spreker be veelt de aanneming van het voorstel ten zeerste aan en is ervan overtuigd, dat dit niet alleen zal bijdragen tot ver fraaiing van het Valkenberg, maar ook in zeker opzicht tot nut en voordeel van de gemeente. De heer Sassen vraagt, waarom door burgemeester en wet houders tot dusver nog geene uitvoering is gegeven aan het raadsbesluit van 20 Mei 1899 tot verkoop van de aanwezige planten. De voorzitter antwoordt hierop, dat de opbrengst zeer miniem zou zijn, hoogstens f 50,a f 60,terwijl de heer Waals de verzekering heeft gegeven bedoelde planten tijdens den aanstaanden winter alsnog eene bergplaats te kun nen verschaffen. De heer Sassen acht zich niet verantwoord op die wijze met het geld der gemeente om te springen en een gebouw te stichten ter bewaring van eene collectie planten, die, naar hetgeen de voorzitter zelf erkent, eene waarde bezitten van niet meer dan f 50,a f 60, De heer Bloemarts meent, dat de bewering van den vori- gen spreker niet opgaat, door te zeggen, dat de planten slechts weinig waarde hebben, omdat de handelswaarde gering is. Voor do gemeente hebben die planten ontegenzeggelijk veel meer waarde dan f 50,a f 60, Het voorstel van den heer IngenHousz wordt alsnu -in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 374