380
25 November 1899.
De heer Rombouts meent zich tegen het voorstel van den
heer Witsenboeg te moeten verzetten. De prijsuitdeeling is
niet alleen voor de kinderen, maar ook voor spreker, wan
neer hij daarvan getuige was, steeds een dag van genot ge
weest. Spreker meent dan ook, dat Breda nog rijk genoeg is,
om zich deze geringe uitgaaf te getroosten en daardoor aan
den armen natuurgenoot dat genot niet te onthouden.
Do heer Van Dongen vereenigt zich met hetgeen door den
heer Rombouts over dit onderwerp in het midden is gebracht.
Spreker is ervan overtuigd, dat de kinderen algemeen de
liefde der menschen waardig zijn. De prijsuitdeeling is voor
de kinderen een prikkel om de lessen getrouw bij te wonen
en daarbij den meest mogelijken ijver aan den dag te leggen.
De heer Sassen ondersteunt het voorstel van den heer
Witsenborg. Aan de uitkeering der belooningen zijn dikwijls
eigenaardige bezwaren verbonden, omdat het gedrag en de
ijver van vele leerlingen niet altijd te onderscheiden is.
De heer Teyciiiné geeft in overweging de beslissing om
trent dezen post tot eene volgende vergadering aan te hou
den.
De voorzitter acht dit niet wensclielijk, omdat de
geheele begrooting alsdan onafgedaan blijft.
De heer Reigersman meent, dat er geen bezwaar bestaat
om den post voorloopig op de begrooting te behouden en in
eene volgende vergadering over de uitvoering te beslissen.
Dienovereenkomstig wordt alsnu besloten.
Volgnummer 144, art. 16.
„Een der afdeelingen wenschte de bezoldiging van den con-
„cierge vooralsnog niet te verhoogen en daarmede te wachten
„totdat de nieuwe hoogere burgerschool gebouwd zal zijn,