16 Dbcembeh 1899. 393 „bovenbedoelde overbrugging onder de volgende voorwaar den a. „dat de brug moet worden gelegd enkel tot verbinding „van de werkplaats van den adressant, kadastraal be- „kend gemeente Bredasectie B, no. 4569, met zijn pak- „huis kadastraal bekend gemeente Breda, sectie B, n". „4657, beide gelegen aan de Zandpoort. b. „dat onderkant liggers van de brug niet lager dan 3,80 ,,M. boven de kruin der straat mogen liggen en de brug „geene meerdere breedte dan 1 M. mag hebben en moet „zijn voorzien van leuningen, afgerasterd met houten „of ijzeren latten met geen wijdere openingen dan 10 „c.M. e. „dat door den adressant tot erkenning van eigendoms recht op den grond onder de brug en de ruimte boven „den grond, jaarlijks vóór den 1. Januari, ten kantore „van den gemeente-ontvanger, zal worden gestort een „bedrag van vijftig rent, met dien verstande, dat voor „het loopende jaar. dit bedrag onmiddellijk na het uit reiken van deze akte moet plaats hebben. d. „dat bij intrekking der hierbedoelde vergunning de „adressant of zijne rechtverkrijgenden op de eerste „aanzegging door of vanwege het gemeentebestuur en „binnen den daarbij gestelden termijn, verplicht zijn „de brug weg te nemen, zullende bij het niet inacht- nemen van dien termijn, daarin door de gemeente en „op kosten van de nalatigen worden voorzien." De voorzitter zegt, dat alsnog is ingekomen een toe lichtend schrijven van adressant op het door hem gedaan ver zoek, welk schrijven wordt voorgelezen en waarin adressant verzoekt, dat de hoogte van den onderkant der overbrugging worde gesteld op niet meer dan 3,50 M. boven den beganen grond. Spreker zegt, dat door burgemeester en wethouders wordt voorgesteld die hoogte op 3,80 M. te bepalen. De heer Bloemarts meent, dat het hier eene zaak geldt,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 393