16 December 1899. 401 bijzondere scholen zouden moeten gegeven worden. Dit acht spreker onjuist. De wet geeft de bevoegdheid om belooningen en eereblijken toe te kennen aan alle scholen, maar sluit de bevoegdheid niet uit, om daarvoor bijdragen te geven enkel aan bijzondere of aan sommige bepaalde scholen. Die onjuist heid blijkt nog te meer, omdat in de vierde overweging de niet-wenschelijkheid wordt betoogd op grond van paedagogi- sche bezwaren. Wanneer de commissie meent, dat die bezwaren bestaan voor de openbare scholen, dan gaat het nog niet aan, dit ook op de bijzondere scholen toe te passen. Er kunnen vereeni- gingen zijn, die een ander gezichtspunt hebben op paedago- gisch gebied. Verder wordt als motief aangevoerd, dat het schoolverzuim in deze gemeente tot een minimum beperkt is. Moet dan, vraagt spreker, de toelage pas gevraagd worden, als het school verzuim eene onrustbarende hoogte heeft bereikt? Immers neen. De toelage moet strekken, om ook voor de toekomst liet schoolverzuim zooveel mogelijk tegen te gaan, en dit verzuim te houden binnen de enge grenzen, waarin het zich thans be weegt. Argumenten zijn door de schoolcommissie alzoo niet aan gevoerd. Het advies berust slechts op utiliteitsoverwegingen, en paedagogisclie beschouwingen, die niet ter zake kunnen dienen. Eindelijk bevreemdt het spreker, dat de schoolcommissie eerst thans spreekt van afschaffing der belooningen en eere blijken, nadat door eene bijzondere vereeniging aanvrage is gedaan, om daarvoor eveneens in aanmerking te komen en zulks niettegenstaande die regeling reeds jarenlang heeft be staan. Dit heeft bij spreker den schijn verwekt, alsof de school commissie het bijzonder onderwijs niet bevorderlijk wil zijn. Spreker wil dan ook volgaarne het voorstel van den heer Rombouts steunen. De heer Bloemarts had niet verwacht, dat de vorige spre ker bij zijne argumentatie dergelijke motieven in het debat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 401