16 December 1899.
403
scholen, is spreker van oordeel, dat die wetsbepaling geldt èn
Voor openbare èn voor bijzondere scholen. Wil de gemeente
die belooningen voor getrouw schoolbezoek krachtens dat ar
tikel instellen, dan moet zij dat doen voor alle scholen. Spre
ker heeft nooit van eene dergelijke wetsinterpretatie gehoord,
als waarop de heer Van Dam zich beroept en gaarne zou hij
dan ook willen vernemen, door welken schrijver die uitlegging
aan het bewuste artikel wordt gegeven of bij welke beslissing
eene dergelijke interpretatie wordt gehuldigd.
Overigens moet het de schoolcommissie ontgelden ten aan
zien van de motiveering van haar advies, doch die motieven
zijn zoo helder mogelijk, wanneer men de zaak maar van een
zuiver standpunt wil beschouwen.
Wat verder de paedagogische bezwaren aangaat, meent spre
ker, dat de schoolcommissie wel geacht kan worden daarover
een gegrond oordeel uit te spreken en ten volle wordt door
spreker de meening gedeeld, dat het uitloven van belooningen
en eereblijken niet is aan te merken als een maatregel om het
getrouw schoolbezoek te bevorderen.
De heer Rombouts zegt, dat hij van meening was, dat over
zijn, voorstel, wat de toepassing der wet betrof, geen verschil
van gevoelen zou zijn ontstaan, omdat ook hij uitsluitend het
oog heeft op art. 82 der wet. Op grond van dat artikel werd
het vorig jaar door de gemeente Amsterdam aan belooningen
en eereblijken uitgekeerd f 9705,voor de openbare en dit
jaar f 700,voor de diaconiescholen der Nederduitsch Her
vormde gemeente.
Ten einde intusschen eiken twijfel te dien opzichte weg te
nemen, wijzigt spreker zijn voorstel in dien geest, dat de uit-
keering voor belooningen en eereblijken zal strekken tut be
vordering van getrouw schoolbezoek.
De heer Van Dam repliceerende, zegt, dat hij het voorstel
van den heer Rombouts ondersteunt, omdat hij het alleszins
billijk vindt en omdat, naar zijne meening, de wet daartoe
volkomen bevoegdheid verleent. Reeds jarenlang bestaat eene