78 1 April 1899. Art. 2. De vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2, 4 en 5 der verordening op de heffingmoeten in twee termijnen betaald worden, te weten de helft in de maand Januari en de wederhelft in de maand Juli, zijnde het kalenderjaar. Art. 3, De vergoedingen, bedoeld bij art. 3 der verordening op de heffing, zijn verschuldigd bij het weghalen der ton. Art. 4. De bevoegdheid bestaat, zoo noodig, algeheele vooruitbe taling der vergoedingen te vorderen. Art. 5. Bij gebreke van betaling geschiedt de invordering over eenkomstig de bepalingen, vervat in de artikelen 258262 der gemeentewet. 3. Schrijven van de kamer van koophandel en fabrieken alhier, d.d. 8 Februari 1899, n°. 56, daarbij ter goedkeuring aanbiedende de rekeningen van ontvangsten en uitgaven der kamer over de jaren 1897 en 1898. De voorzitter zegt, dat gemelde rekeningen en be scheiden voor de leden ter inzage hebben gelegen en stelt voor die rekeningen goed te keuren. Zonder bedenking wordt hiertoe besloten. De heeren Van Dongen en Van Dam, respectievelijk voorzitter en secretaris van de kamer van koophandel en fa brieken, wenschen geacht te worden niet tot dit besluit te hebben medegewerkt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1899 | | pagina 78