88
1 April 1899.
schieden naar de Ley, zooals thans toch reeds met een groot
gedeelte van den bewusten weg plaats heeft. Het water van
dat riviertje loopt uit in de Mark en bijgevolg komen de
vuile stoffen langs dien weg toch in onze grachten.
De heer Staal zegt, dat het vuile water, hetwelk in de
Ley uitstroomt, zeer zeker wel gezuiverd is alvorens het in
de Mark komt.
De heer Van Dam betwijfelt, of vuile stoffen wel in de
Ley mogen worden afgevoerd. Spreker meent, dat dit
riviertje voorkomt op den ligger der waterleidingen. De
afvoer van vuile stoffen zou alzoo in strijd zijn met het pro
vinciaal reglement op de waterleidingen.
De voorzitter zegtdat de woningen daar ter plaatse
alle van beerputten zijn voorzien, zoodat het bezwaar van
verontreiniging niet zoo overwegend behoeft te zijn.
De heer Teyciiiné heeft eveneens bezwaar tegen het voor
stel. Spreker meent, dat het niet aangaat, dat door onze
ambtenaren diensten worden gepresteerd in andere gemeenten,
hetgeen bij inwilliging van het verzoek het geval zou zijn.
De vrees, dat de vuile stoffen langs de Ley in de Mark en
alzoo in onze grachten zullen komen, deelt spreker niet. Om
nu alleen ter wille van eenige meters rioolleiding een last
te aanvaardenals waarvan in het voorstel sprake is, daartoe
zal spreker niet medewerken.
De voorzitter wijst eropdat de rioolleiding wordt
gelegd in de Koninginnestraatalzoo op het grondgebied
dezer gemeente.
De heer Sassen acht de mededeeling, door den heer Van
Dam gedaan, van zooveel gewicht, dat het wenschelijk is de
zaak aan te houden, ten einde dit punt nader te kunnen
onderzoeken.